Citaten uit Nachlass van A. Schopenhauer

Citaten 1 t/m 5 van 5.

  • De geslachtsdelen zijn het klankbord van de hersenen.
    Origineel: Die Genitalien sind der Resonanzboden des Gehirns.
    Bron: Nachlass (1814) Bogen OO
    A. Schopenhauer
    - +
    +2
  • Wat waarde heeft wordt niet gerespecteerd, en wat wordt gerespecteerd heeft geen waarde.
    Origineel: Was Wert hat wird nicht geachtet, und was geachtet wird, hat keinen Wert.
    Bron: Nachlass (1823) Brieftasche
    A. Schopenhauer
    - +
    +2
  • De ellende van het leven komt voldoende duidelijk naar voren uit de eenvoudige overweging dat het leven van de meeste mensen niets anders is dan een constante strijd om het bestaan ??zelf, met de zekerheid het uiteindelijk toch te gaan verliezen.
    Origineel: Der Jammer des Lebens geht schon genugsam aus der einfachen Betrachtung hervor, dass das Leben der allermeisten Menschen nichts ist als ein beständiger Kampf um diese Existenz selbst, mit der Gewissheit ihn zuletzt zu verlieren.
    Bron: Nachlass Bogen
    A. Schopenhauer
    - +
    +1
  • Voor Kant waren we op tijd; nu is de tijd in ons.
    Origineel: Vor Kant waren wir in der Zeit; jetzt ist die Zeit in uns.
    Bron: Nachlass (1827) Foliant II
    A. Schopenhauer
    - +
    +1
  • We denken zelden na over wat we hebben, maar altijd over wat we missen.
    Origineel: Selten bedenken [wir] was wir besitzen, stets was uns fehlt.
    Bron: Nachlass (1816)
    A. Schopenhauer
    - +
     0
De beste Nachlass van A. Schopenhauer citaten, wijsheden, quotes en uitspraken vindt u nu al ruim 20 jaar op citaten.net.

Over A. Schopenhauer

Duits filosoof, was de zoon van een koopman. Zijn moeder (Johanna) en zijn zuster (Adèle) werden bekend als romanschrijfsters. Hij werd door zijn vader voor de handel bestemd, maar na diens zelfmoord in 1805 volgde Schopenhauer zijn eigen wens door in enkele jaren het gymnasiumprogramma in te halen en aan de universiteiten van Göttingen en Berlijn natuurwetenschappen en filosofie te studeren. In 1813 promoveerde hij in Jena en in de daaropvolgende jaren schreef hij zijn hoofdwerk, Die Welt als Wille und Vorstellung, waarna hij in 1820 in Berlijn als privaatdocent werd toegelaten. Door zijn zelfverzekerde en agressieve houding vooral ten opzichte van Georg Wilhelm Friedrich Hegel kreeg hij nauwelijks toehoorders, zodat hij in 1831 bij de cholera-epidemie Berlijn verliet om er nooit meer terug te keren. Hij bleef verder in Frankfurt wonen, waar hij leefde van de erfenis van zijn vader. Pas in 1853 werd hij beroemd, na een artikel over hem in de Westminster Review, dat ook in Duitsland verscheen. Met het politiek gebeuren liet hij zich niet in: zijn uitlatingen hierover doen hem als conservatief en antirevolutionair kennen.